Hoe zag het gebied er vroeger uit?
Het Weichselien is de laatste ijstijd. In Nederland lag toen geen landijs maar de ondergrond was permanent bevroren waardoor het een grote poolwoestijn was. In de warmere tijden van het Weichselien zag Nederland er voornamelijk uit als een toendra. Toen in het Mesolithicum door klimaatverandering een eind kwam aan het Weichselien veranderde daardoor ook de vegetatie. De toendra veranderde in een Berken- en dennenbos. Geleidelijk verschenen ook loofbomen als hazelaar, iep, eik, linde, es en de els in Nederland. Door de veranderingen verplaatsten rendieren zich naar het noorden en maakten plaats voor het edelhert, zwijn, ree, eland en het oerrund1).
Rond 1500vc begon het landschap zich te veranderen doordat er veengebieden begonnen te ontwikkelen. Het midden- Holoceen was een vrij natte periode waardoor er laagveen ontstond op plaatsen waar de afwatering slecht was. Dit waren uitgeblazen laagtes en beekdalen waar regenwater zich kon verzamelen, op deze plekken kon veenmos gaan groeien. Veenmos heeft de eigenschap om water vast te houden waardoor het zich kan blijven ontwikkelen en een hoogveen kussen kan ontstaan2). Het veen in het gebied heeft op de hogere delen in het landschap gelegen. Nog in de Romeinse tijd zag het gebied langs de Berkel eruit met veel moeraswouden in de lage delen van het landschap. Op de hogere delen van het landschap waren droge, arme bossen te vinden1).
In de 11e eeuw is het meeste veen ontgonnen, dit is kleinschalig gebeurt en het turf werd voornamelijk voor eigen gebruik gestoken. Het veen is in het gebied vermoedelijk nooit een dik pakket geweest waardoor het snel ontgonnen is.
In 1300 werd er steeds op een grote schaal potstalbemesting gebruikt. De plekken waar voorheen veen groeide werden nu gebruik voor schapen beweiding. Door schapenteelt konden bossen zich niet meer ontwikkelen, in plaats daarvan ontstonden er heidevelden en bleef het landschap een open karakter hebben. Op de akkers waar aan plaggenbemesting werd gedaan ontstonden de enkeerdgronden(essen), de essen waren omsingeld door houtwallen.
Toen rond 1870 de kunstmest werd geïntroduceerd kwam er ook een eind aan het potstalsysteem. De heidevelden waren niet meer nodig en door de kunstmest konden deze gronden ook gebruikt worden voor de land, – en weidebouw2). Door menselijk ingrijpen is de vegetatie in het gebied sterk veranderd en heeft het nergens meer een natuurlijk karakter.
huidige flora en fauna
kampenontginning en veenontginning
Door het grote ingrijpen van de mens in het landschap is het gebied sterk veranderd. Het verschil in deelgebieden van kampenontginning en veenontginning is voornamelijk te herkennen aan landschapsstructuren en minder aan de natuurlijk vegetatie. Dit komt voornamelijk omdat het grootste gedeelte van gebied bestaat uit akker- en weidebouw. Dit gebied heeft een open karakter van akker- en weidebouw met laanbomen aan de randen van de percelen wat samen het coulisselandschap vormen.
De grasweides in het gebied worden sterk gedomineerd door de rompgemeenschap van Ruw beemdgras en Engels raaigras. Het zijn soortenarme graslanden waarbij Engels raaigras voornamelijk zorgt voor een donkergroen glanzend uiterlijk. In deze graslanden zijn veel algemene soorten te vinden als paardenbloemen, witte klaver en kweek4). De weides worden bemest om de voedingswaarde van het gras en de productiviteit hoog te houden.

In dit deel van het gebied komen voornamelijk algemene vogelsoorten voor. De minder algemene soorten die voorkomen zijn grutto, groene specht, steenuil, wielewaal en bonte vliegenvanger waarbij de steenuil en wielewaal op de rode lijst staan5). De groene specht wordt verspreid door het gebied waargenomen en profiteert van de weidebouw waar de mieren leven wat zijn voornaamste voedselbron is. De grutto’s gebruiken het gebied waarschijnlijk alleen om te foerageren en niet als broedplaats. De zwarte ooievaar is de enige zeldzame vogel die waargenomen is in het gebied. Verder komen zoogdieren als reeën, konijn, haas, steenmater en boommarter voor .
Stroomgebied Berkel
De Berkel is sterk gekanaliseerd waardoor het uiterlijk van een natuurlijk meanderende rivier er niet meer is. De Berkel heeft voornamelijk steile oevers en aan een of beide zijdes onderhoudspaden met daarachter de kade. Langs de Berkel ontwikkeld zich oevervegetatie met voornamelijk riet.

Op steeds meer plekken langs de Berkel krijgt de vegetatie ruimte om zich te ontwikkelen. Op meerdere plekken zijn de steile oevers veranderd naar natuurvriendelijke oevers. Langs de oevers ontwikkelt zich steeds meer wilgenbos met struweel. Bij de zandvang bij Rekken mag de natuur steeds meer zijn gang gaan. Door ondiepe waterstand en suppletie ontstaan hier ideale omstandigheden voor slikkige oevervegetatie die over gaat naar riet en wilgen begroeiing.


Door de gradiënt in vegetatiestructuren bij de zandvang worden ook veel kenmerkende vogels aangetrokken, zoals de grote gele kwikstaart, ijsvogel en oeverloper. De grote gele kwikstaart is een soort die uitsluitend foerageert langs langzaam stromend tot stilstaande beken die zijn omzoomd met loofbos. De ijsvogel vestigt zich in steile oeverranden en foerageert langs de Berkel waar hij vis vangt. De oeverloper komt voor op kale oevers van de zandvang maar is als broedvogel zeldzaam in Nederland . Verder kan langs de Berkel de smient, grote zaagbek, grote karekiet en bosrietzanger worden waargenomen5).
Vis
In de Berkel komt een grote diversiteit van vissen als: blankvoorn, brasem, riviergrondel, kopvoorn, serpeling, bermpje, zeelt, bittervoorn, giebel en vetje voor. Hiervan is de blankvoorn de meest voorkomende soort en de brasem de soort die in biomassa het meest is vertegenwoordigt. Hiernaast zijn ook de kleine modderkruiper en de beekprik aangetroffen. De vissoorten in de Berkel zijn zowel stromings- en/of plantminnende soorten. Stromingminnende soorten komen voornamelijk in de het bovenstroomse gebied voor van de Berkel. Bij de lagere stroomsnelheden in de benedenstromen komen plantminnende soorten voor6).
Bos en heideontginning
Ten noorden van het gebied ligt het bos- en heidelandschap. Het bos bestaat hier voornamelijk uit naaldbos van grove den met douglas en gemengde bossen van grove den, eik, douglas berk en de beuk. In de struweellaag groeien hier Amerikaanse vogelkers, lijsterbes, kardinaalsmuts en sporkehout1).

Tussen de bossen liggen een aantal heidevegetaties. Op de hoge en droge delen in het landschap komt associatie van struikhei en stekelbrem voor. Het is een soortenarme associatie waarbij struikhei beeld bepalen is. Op sommige delen in het gebied is de heide vergrast met pijpenstrootje, wat mogelijk duidt op verrijking van stikstof3).

Op de natte en lage delen in het gebied komt de associatie van gewone dophei voor. In deze associatie kan naast gewone dophei ook struikheide plaatselijk domineren. Een zeldzame soort die uit de associatie te vinden in het gebied is de beenbreek, deze komt voor op venige heide 3).
In de bossen houden zoogdieren als reeën en boommarters zich schuil. Daarnaast komen er in de bossen typische vogels als de zwarte specht, goudvink, boomklever, vuurgoudhaan voor. In de bosranden zijn de koekoek en de houtsnip waar te nemen5).
bronnen
1) Berendsen, H.J.A. (2005) Landschap in delen: overzicht van de geofactoren. Assen: Koninklijke van Gorcum.
2) Rooi, C.-j. de. (2006) Waar de venen groeiden: de situering en transformatie van veengebieden in de Achterhoek. (Afstudeerverslag) Social-Spatial Analysis, Wageningen University.
3) Schaminée, J., Haveman, R., Hennekens S., Horsthuis, M., Janssen, J., de Ronde, I., … Sykora, K. (2019). Veldgids: Plantengemeenschappen van Nederland. Zeist: Knnv Uitgeverij
4) Schaminee, J., Janssen, J. (2015). Veldgids Romgemeenschappen. Zeist: Knnv Uitgeverij
5) Waarneming.nl, Stichting Observation International en lokale partners. (2021) Waarnemingen.nl [Databank]. Geraadpleegd op 1 november, van https://waarneming.nl/locations/search/
6) Waterschap Rijn en IJssel. (z.d.) Ecologie. Geraadpleegd op 15 november 2021, van https://wordpress.com/page/dnavandeberkel.wordpress.com/75
Lees verder
1. Landschap ecologie
2. Landschap biografie
3. Stamboom van het landschap